Intrekking natuurvergunning als passende maatregel bij geringe stikstofdepositie

In een recente uitspraak heeft de bestuursrechter verduidelijkt dat het intrekken van een natuurvergunning een passende maatregel is om de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied te beschermen. Het argument dat het slechts gering helpt, of de natuurwaarden niet verbetert, slaagt niet. Het uitgangspunt is dat ook het intrekken van een natuurvergunning voor een geringe stikstofdepositie leidt tot een daling van de depositie.

 

Wettelijk kader

Indien er wordt gebouwd nabij een Natura 2000-gebied en dat plan kan, al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen hebben voor dat gebied, dan geldt er een vergunningplicht.[1] Daarvan is sprake als er sprake is van een (kans op) verslechtering of verstoring van de instandhoudingsdoelstellingen van dat natuurgebied. Verslechtering kan gebeuren door bijvoorbeeld stikstofdepositie.

 

Het bevoegd gezag kan deze verleende vergunning onder omstandigheden intrekken. Daar bestaan verschillende redenen voor. Intrekking kan noodzakelijk zijn in het kader van handhaving, bij het jarenlang niet gebruiken van de vergunning of als de beoordeling van de activiteit bij de natuurtoestemming onvolledig is geweest en nu naderhand blijkt dat de activiteit wel dreigt te leiden tot verstoring van het gebied.

 

Het bevoegd gezag kan ook verplicht zijn om de natuurtoestemming in te trekken, bijvoorbeeld als een verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden in een Natura 2000-gebied dreigt en de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend effecten heeft op die natuurwaarden.

 

Jurisprudentielijn

Eerder heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de Logtsebaan-uitspraak[2] de voorwaarden voor het intrekken van een natuurvergunning op een rij gezet. Daardoor is verduidelijkt wanneer er een verplichting bestaat om de vergunning in te trekken overeenkomstig artikel 5.4, tweede lid, Wet natuurbescherming (Wnb). Kort samengevat bestaat die verplichting alleen als intrekken van de natuurvergunning de enige maatregel is om verslechtering van de natuur te voorkomen.

 

In die uitspraak bestond die verplichting ook. Daarbij ging het om een vergunningverlening voor een varkenshouderij. De varkenshouderij zou leiden tot een forse toename van depositie op het Natura 2000-gebied. Dat was bezwaarlijk, nu het gebied al overbelast was. Het bevoegd gezag moest daarom hoe dan ook passende maatregelen treffen om achteruitgang van de natuurwaarden te voorkomen, nu er verslechtering of significante verstoring van habitats dreigde.

 

Belangrijk om te vermelden is dat het bevoegd gezag dus niet direct tot het intrekken van de natuurvergunning hoeft over te gaan. Als met andere maatregelen ook achteruitgang van natuurwaarden kan worden tegengegaan, volstaat dat ook. De Afdeling stelt daarbij wel eisen aan de onderbouwing ervan. Zo moet het bevoegd gezag uitleggen welke andere maatregelen worden getroffen, binnen welk tijdpad de maatregelen worden uitgevoerd en wanneer verwacht wordt dat deze effectief zijn. Met andere woorden: de enkele constatering dat andere passende maatregelen worden getroffen, is onvoldoende. Ook als de motivering voldoende is, maar nog steeds blijkt dat stikstof reducerende maatregelen niet binnen afzienbare termijn kunnen worden getroffen, is intrekking van de natuurvergunning verplicht. Dat is vooral zo als intrekking wél binnen afzienbare termijn tot verbetering kan leiden. Nu in deze uitspraak die motivering onvoldoende was, bestond er dus wel een verplichting om de vergunning in te trekken.

 

Nieuwe uitspraak[3]

De uitspraak van 18 juni 2024 vult de jurisprudentielijn verder aan. Met deze uitspraak is duidelijk geworden dat het bevoegd gezag het intrekken van de vergunning niet mag weigeren indien het uitsluitend om geringe verstoring gaat: ook het intrekken van een natuurvergunning voor geringe stikstofdepositie leidt immers tot een daling van de depositie. Het klopt ook niet dat intrekking alleen in beeld komt als dat leidt tot een aantoonbare verbetering van de natuurwaarden: de afzienbare termijn ziet op noodzakelijke daling, en niet op een aantoonbare verbetering. In deze zaak leidde dat ertoe dat het college opnieuw inzichtelijk moest maken op welke wijze invulling wordt gegeven aan de beoordelingsruimte die het college had bij de keuze van de te treffen passende maatregelen.

 

Conclusie

Concluderend is intrekking van een natuurvergunning geschikt als passende maatregel, ongeacht de omvang en aard van de depositiebijdrage.

 

Heeft u vragen over een natuurvergunning of de intrekking daarvan? Wij staan u graag bij!

 

Geschreven door Amy van Eijk
5 augustus 2024

 

[1] Art. 5.1, eerste lid aanhef en onder e Omgevingswet (huidig recht) en art. 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming (oud recht).
[2] ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71.
[3] Rb Den Haag 18 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10052.

Algemene voorwaarden

Kantoorklachtenregeling

Privacy Statement